De antroposofische voedingsleer ziet het hele voedingsproces (vertering en assimilatie van de levensmiddelen) in de relatie tussen lichaam, ziel en geest, waarbij de laatste twee vooral afbrekend zijn in de spijsvertering en het levenslichaam vooral de assimilatie verzorgt. Het dieet dient daarop gericht te zijn dat de gezondmakende levenskrachten zoveel mogelijk aangesproken en gestimuleerd worden. Het inzicht van de patiënt in de wijze waarop bepaalde levensmiddelen op het lichaam werken en de specifieke mogelijkheden in bereiding ervan kunnen hem in staat stellen een aangepast dieet voor zich uit te zoeken. Algemeen kan men ook stellen dat je de mens kan zien als een omgekeerde plant, waarbij de wortels van de plant en dus ook de wortelgewassen hun werking vooral naar de zenuwzintuiglijke processen zullen ontplooien. De bladeren en het stengelgebied zijn dan weer meer in het ritmische gebied actief en ondersteunen vooral de ritmische werkingen zoals bv. hart en bloedsomloop, bloedaanmaak… De bloemen en vruchten versterken het metabolisme, de stofwisseling. Hierin vinden we ook het drieledig principe van de alchemisten terug: sal (zout), sulfur (zwavel) en mercurius (kwik). Een evenwichtige verdeling van deze plantendelen in de voeding werkt harmoniserend.
Enkele items uit de antroposofische voedingsleer:
het gebruik van volle, ongeraffineerde en biologisch-dynamische producten (voor het behoud en versterking van de levenskrachten en de harmonie met de natuur).
het gebruik van zo min mogelijk geconserveerde voedingsmiddelen omdat conserveringsmethoden altijd vermindering aan levenskrachten veroorzaken: dus vooral vers voedsel
het gebruik van voedingsmiddelen van het seizoen en uit de omgeving.
wat betreft de bereiding wordt het gebruik van de magnetron afgeraden omdat de elektromagnetische stralingen een belangrijk deel van de levenskrachten vernietigt.
Een belangrijke plaats krijgen ook de graangewassen, die met hun lichtkwaliteit het menselijke organisme de nodige van licht doorweven levenskrachten kunnen aanbieden.
De voeding wordt ook afgestemd op de leeftijd van de patiënt en de toestand van het spijsverteringsstel.
Ook de houding (innerlijk en uiterlijk) tijdens het eten en de sociale omgeving krijgen aandacht.